denkstijlen; metaprogramma’s.

Metaprogramma`s

Een metaprogramma is een begrip waarmee het patroon wordt aangeduid dat bepaalt hoe een persoon waarneemt, denkt en zich gedraagt. Het is van oorsprong een metafoor waarmee het menselijk brein als een computer wordt voorgesteld. Metaprogramma’s worden ook wel cognitieve denkstijlen genoemd.

Metaprogrammavoorkeuren van mensen kunnen wijzigen binnen de verschillende situaties waarin mensen zich bevinden. Zo kan men op het werk bijvoorbeeld een persoon zijn die snel initiatief neemt, terwijl men op vakantie het initiatief liever aan iemand anders overlaat.

Metaprogramma’s worden bepalend geacht voor werkhouding en motivatie. Als de context overeenkomt met de metaprogrammavoorkeuren heeft deze context een motiverender werking dan wanneer de context niet met de voorkeuren overeenkomt. Bijvoorbeeld als een initiatiefrijk persoon in een werkomgeving terechtkomt waar elke zin voor initiatief van hogerhand wordt afgeremd, bijvoorbeeld door een logge, bureaucratische beslissingsprocedure, dan wordt iemand lusteloos.

In totaal zijn er 13 metaprogramma’s. Deze zijn samengesteld uit 31 verschillende denkstijlen. Veel metaprogramma’s bevatten twee keuzes, een persoon heeft iets meer voorkeur voor keuze één dan voor het andere. Dit is een soort weegschaal die iets meer naar links of naar rechts gaat. Bij deze schaal is er geen kwestie van goed of fout; een persoon die in de ene stijl denkt is niet per se beter of slechter dan iemand die in de andere stijl denkt. Enkele metaprogramma’s bevatten nog een derde keuze.

De oorsprong van metaprogramma`s

In 1956 heeft een onderzoek van George Miller uitgewezen dat er per seconde miljoenen stukjes informatie je zintuigen bombarderen. Deze informatie wordt daarom door je hersenen gefilterd zonder dat je er zelf bewust van bent. Metaprogramma’s zijn een onderdeel van de filters waarop informatie door je hersenen gefilterd worden. Enkele andere filters zijn bijvoorbeeld normen, waarden en overtuigingen die aangeleerd zijn. Het aanleren van deze metaprogramma’s begint al erg vroeg. Als kind worden vaak metaprogramma’s van ouders, docenten en cultuur waarin je opgroeit overgenomen.

Waarom metaprogramma`s?

Inzicht in de metaprogramma’s van iemand kan veel vertellen over de keuzes die de persoon maakt in een desbetreffende situatie. Het verklaart hoe een persoon informatie interpreteert.

Welke metaprogramma`s zijn er?

Er zijn in totaal dertien metaprogramma’s waarvan we er zes uitgebreider behandelen.

Proactief/ Reactief

Een proactief persoon neemt sneller de leiding en denkt aan ‘doen’. Een reactief persoon denk langer na, je wacht eerst de situatie af. Als proactief persoon hou je een doel voor ogen en streef ernaar om dat te bereiken. (Negatieve kenmerken; Dwingend, voor de troepen uitlopen)

Een reactief persoon is in staat om te voegen en te volgen. Hierdoor verzamelt hij vaak informatie en kan goed aansluiten op een proces of waar de ander mee bezig is. (Negatieve kenmerken; besluiteloosheid, uitstelgedrag, afwachten.)

Opties/ Procedures

Een persoon die zich richt op opties is op zoek naar mogelijkheden en heeft vaak moeite met het afmaken van dingen. Optiegerichte personen vinden het leuk om nieuwe dingen uit te proberen, houden van variatie en zijn vaak goed in het opstellen van procedures, maar vinden het lastig om procedures te volgen.
Proceduregerichte mensen houden zich aan de regels en procedures. Ze voelen zich vaak gedwongen om te werken zoals het volgens de procedure hoort en zullen daarom hun taken helemaal afronden. Proceduregerichte mensen rijden over het algemeen niet te hard in het verkeer omdat ze zich aan de regels houden.

Benaderen/ Vermijdend

Mensen die benaderend zijn denken doelgericht, ze werken ergens naar toe. Vermijdende mensen worden gestuurd door problemen te vermijden, ze merken snel op als iets fout dreigt te gaan. Vermijdende mensen zijn daarom goede werknemers in crisissituaties, bij strakke planningen en bij kritische analyses. Benaderende mensen worden door vermijdingspersonen vaak als naïef beschouwd omdat ze bij hun manier van werken niet aan eventuele problemen denken. Vermijdingspersonen worden gemotiveerd door negatieve gevolgen, benaderingspersonen worden gemotiveerd door bijvoorbeeld een bonus bij het voltooien van een taak.

Intern/ Extern

Intern gerichte mensen vertrouwen op zichzelf bij het nemen van een beslissing. Extern gerichte mensen hebben feedback nodig van anderen om gemotiveerd te worden. Ze wegen beslissingen af op basis van de mening van anderen. Een verschuiving van extern naar intern vindt meestal plaats bij een leerproces. Kinderen nemen bijvoorbeeld veel over van hun ouders en maken pas hun eigen keuzes als ze er op vertrouwen dat ze voldoende kennis hebben.

Globaal/ Details

Mensen met de voorkeur voor globaal kijken naar het grote geheel. Detailgerichte mensen letten op de kleine dingen. Globaal gerichte mensen willen daarom vaak van meer dingen een beetje verstand hebben, terwijl detailgerichte mensen veel willen weten van een specifiek onderwerp. Zij zullen sneller moeite hebben met het plannen van een vakantie, er zijn namelijk veel dingen waarop gelet moet worden. Globaal gerichte mensen zullen sneller dingen over het hoofd zien.

Overeenkomst/ Verschil

Bij dit metaprogramma zijn er drie mogelijkheden: overeenkomst, overeenkomst met verschil en verschil. Je voorkeur merk je vaak op als je iets nieuws leert. Je vergelijkt de nieuwe informatie met hetgeen dat je al weet. Je merkt al snel of je let op de overeenkomsten of verschillen. Het kan ook zijn dat je eerst let op overeenkomsten en vervolgens op verschillen, dan gaat je voorkeur uit naar ‘overeenkomst met verschil’. Als je let op overeenkomsten heb je een voorsprong met communiceren. Je bent dan namelijk beter in het spiegelen van de persoon waarmee je communiceert. Mensen met de voorkeur voor overeenkomst hebben over het algemeen meer moeite met veranderen, ze gaan de nieuwe situatie vergelijken met de oude situatie en kijken daarbij eerder naar de dingen die ze missen.

Metaprogramma`s herkennen

Tijdens het communiceren kun je metaprogramma’s herkennen. Het is handig als dit automatisme wordt, maar dit vereist natuurlijk oefening. Door voorkeuren voor metaprogramma’s te herkennen bij de persoon waarmee je communiceert, kun je jouw woordenkeuze aanpassen zodat het meer in dezelfde metaprogramma’s past. Als iemand bijvoorbeeld voorkeur heeft voor globaal, dan kun je het beste niet te veel details in je verhaal opnemen. De kans dat de andere de aandacht verliest is vrij groot.

Voorkeuren voor metaprogramma’s kun je herkennen aan het gedrag van iemand of aan de manier van praten. Let goed op de non-verbale communicatie, maar luister ook goed naar hoe iemand de informatie overbrengt.

Proactief/ Reactief

Een proactief persoon beweegt over het algemeen sneller dan een reactief persoon en is eerder ongeduldig. Hij of zij staat het liefst rechtop en met de borst vooruit, een reactief persoon hangt vaak wat meer onderuit. Een proactief persoon zal vaak uitdrukkingen als ‘gewoon doen’, ‘niet afwachten’ en ‘proberen’ gebruiken. Een reactief persoon gebruikt uitdrukkingen als ‘neem de tijd’, ‘voor- en nadelen afwegen’ en ‘eerst nadenken’.

Opties/ Procedures

Een ‘waarom’-vraag vertelt vaak veel over dit metaprogramma. Een opties-persoon zal veel redenen kunnen opnoemen en vertelt ook over de andere mogelijkheden. Een procedure-persoon zal vertellen in welke stappen de keuze is gemaakt. Zij praten in termen als ‘stap voor stap’, ‘ten eerste’, ‘ten tweede’, enzovoort. Een opties-persoon zal het hebben over ‘proberen’, ‘mogelijkheden’ en ‘improviseren’.

Benaderen/ Vermijdend

Een serie ‘waarom’-vragen werkt vaak goed om de voorkeur voor dit metaprogramma te ontdekken. Bijvoorbeeld:

A: ‘Wat is voor jou belangrijk in je werk?’
B: ‘Dat ik vastigheid heb.’
A: ‘Wat is voor jou belangrijk aan vastigheid?’
B: ‘Dat ik me bij het betalen van de rekeningen geen zorgen hoef te maken.’
A: ‘Wat is voor jou belangrijk bij het betalen van de rekeningen?’
B: ‘Dat ik niet rood kom te staan.’ (Vermijdend)

Stel vragen die minimaal drie niveaus diepgaan, vaak reageren mensen bij de eerste vraag positief waardoor persoon B het vermijdende gedeelte zal verbergen.

Benaderende mensen gebruiken woorden als ‘slagen’, ‘verkrijgen’ en ‘kansen pakken’ en vermijdende mensen hebben het vaak over ‘oplossing’, ‘vermijden’ en ‘voorkomen’.

Intern/ Extern

Het antwoord op een ‘hoe weet je dat…’-vraag vertelt veel over dit meta programma. Een intern gericht persoon zal zelf zeker van zijn keuze zijn, een extern gericht persoon zal zeggen dat hij positieve reacties van anderen heeft gehad over zijn keuze. Om goed te communiceren met een extern gericht persoon helpen opmerkingen als ‘uit onderzoek is gebleken’ en ‘ik heb veel goede verhalen gehoord’ erg goed.

Globaal/ Details

Een globaal gericht persoon heeft meestal meer inzicht in het doel. Een detailgericht persoon heeft de neiging om direct in de uitvoering van de taken te duiken. Bij een gesprek zal een detailgericht persoon erg veel details vertellen, een vraag als ‘wat heb je gisteren gedaan?’ zal daarom een heel lang antwoord opleveren.

Overeenkomst/ Verschil

Mensen die voorkeur hebben voor overeenkomsten gebruiken vaak woorden als ‘gelijk’, ‘hetzelfde’, ‘zo goed als’. Mensen met de voorkeur voor overeenkomst met verschil gebruiken vaak ‘hetzelfde, behalve’, ‘toename’, ‘meer’ en ‘minder’. Woorden als ‘verschillend’, ‘revolutionair’ en ‘alternatief’ worden vaak gebruikt door mensen met een voorkeur voor verschil.

Probeer te letten op de voorkeuren voor meta programma’s bij klanten, collega’s en teamleden. Zodra je ze herkent zal hun gedrag en overtuigingen je een stuk logischer klinken. Bij bijvoorbeeld een meningsverschil met een collega zou je een korte analyse voor jezelf kunnen opstellen. Vergelijk je eigen meta programma voorkeuren met die van je collega en kijk waar het botst. Pas je manier van communicatie aan naar de voorkeur van je collega. Je zult dan sneller tot een oplossing komen. Zorg dat je zelf flexibel bent in je gedrag en communicatie, jij wilt wat bereiken en hebt nu kennis van de mogelijkheden.

De 7 andere metaprogramma’s

Naast deze zes beschreven metaprogramma’s zijn er nog zeven, namelijk:

  • Interne/ externe referentie
    Intern: eigen normen en motivatie. Kenmerken; open voor informatie, moeite richting van anderen accepteren.
    Extern: normen van anderen. Kenmerken; motivatie buiten jezelf, klantgericht, moeite met zelfstandige beslissingen.
  • Matching/ mismatching
    Op zoek naar overeenstemming of letten op wat er mis is.
  • Mensen/ activiteiten/ informatie
    Richten op relaties, op taken of informatie. Een balans van alles betekent een brede inzetbaarheid in een team.
  • Concept/ structuur/ gebruik
    Concept: denken aan ‘waarom’.
    Structuur: denken in de samenhang van het geheel, goed bij het maken van stappenplannen of plannen na een concept.
    Gebruik: denker in praktische situaties, ‘je leert het in de praktijk’.
  • Gezamenlijk/ nabijheid/ alleen
    Gezamenlijk; verantwoordelijkheden delen, moeite met zelf beslissen.
    Nabijheid; elkaar helpen, maar ook eigen verantwoordelijkheden.
    Alleen; liever alleen werken, geneigd om weinig te communiceren.
  • Verleden/ heden/ toekomst
    Toepassen van lessen uit het verleden, bezighouden met het nu of plannen maken voor de toekomst.
  • Visueel/ auditief/ kinesthetisch
    Visueel: gericht op beelden.
    Auditief: gericht op geluid.
    Kinesthetisch: gericht op ervaren, voelen en bewegingen.